eigen avond, den 17®" Juni, zag men van uit het Pé-tang, hoe in het westen zich in eene dikke rookwolk omhoog steeg: het weeshuis stond in brand.

Men kan zich de afgrijselijke tooneelen verbeelden, die Sja-la-eul toen aanschouwde. Broeder Ado, een Sineesche postulant, met name Paulus Jen , eenige werklieden en een dertigtal knapen waren geheel weerloos in de macht der bloeddorstige bandieten.

Bijzonderheden kan niemand ons verhalen , want allen zonder uitzondering zijn vermoord.

Na de bevrijding van Peking, toen wij voor het eerst Sja-la eul bezochten , zagen wij met smart en ontzetting de overblijfselen der slachtoffers waarmede het terrein overdekt was. Behalve vele lijken die men in half gevulde putten lag steken, vonden wij op verscheidene plaatsen in den tuin schier geheel ontvleesde lichamen van kinderen en volwassenen , met duidelijke sporen van afschuwelijke verminkingen. Op een scheenbeen telden wij niet minder dan achttien inkervingen , door de sabels der Boksers gemaakt. Waar vroeger de tuinkers gekweekt werd zagen, wij lijken van jongens, die ongetwijfeld verpletterd waren onder de steenen , die nog ten deele bet gebeente overdekten.

Toch gelooven wij, dat het meerendeel der knapen, en Br. Ado zelf, in de kerk den dood moeten gevonden hebben. Meer dan eens had men den Broeder hoeren zeggen : « Als ik in de handen der Boksers moet vallen en geen kans zie om te ontkomen, ga ik naar de kerk om daar te sterven.” Een hoop verkoolde beenderen en overblijfsels van kleederen, bij het doorzoeken der puinen gevonden, komen ons vermoeden nog bevestigen.

Men moet de puinhoopen van Sja-la-eul bezoeken, om zich een denkbeeld te vormen van de dweepzieke woede der vernielders. Niets, letterlijk niets is gespaard. De kerk en de andere gehouwen zijn met den grond gelijk gemaakt en de afbraak verkocht tot op het gebergte. De boomen op de bin-