ken plasten tegelijk in ’t water en een luid gezang steeg uit aller borst op, enkel van vreugde , omdat onze mannen zeer gaarne op reis zijn met Monseigneur. Deze toch is een man met een zeer goed karakter; alhoewel streng te hunnen opzichte, wordt hij ten zeerste door hen bemind. Zij zouden Bivana skofu (d. w. z. Meester of Mijnheer den Bisschop) op hun handen dragen. Immers, als zij goed hun best doen, dan kunnen zij alles van hem gedaan krijgen , maar, doen zij slecht hun plicht, dan spaart hij hen ook niet. Doch voor dit laatste zullen zij zich wel wachten. Mgr. zegt altijd: men moet de negers behandelen als groote kinderen , want dat zijn zij inderdaad ; wij moeten medelijden met hen hebben , omdat zij het verdienen , doch hen ook streng behandelen , als zij ’ter naar maken. Evenals een kind, dat niet op tijd gestraft wordt, een bedorven kind zou worden , zoo moet ook een groot kind nu en dan wat harder aangepakt worden , als er een degelijk christen van zal groeien. Onze negers zijn hiervan overtuigd , als zij verkeerd gedaan hebben , dan bieden zij hun rug aan en zeggen : « bestraf mij, want ik heb het verdiend I” Dit neemt niet weg, dat het eenige dagen of weken later soms weer mis is; immers het kwaad is er in geboren en Wordt niet in eens door het goede vervangen. Neemt men echter hunne zwakheid in aanmerking , dan moet men wegens den aan den dag gelegden goeden wil veel hij hen door de vingers zien.

Doch keeren wij tot ons vaartuig terug. Toen het zingen begon, riep Mgr. de roeiers luid toe : « heia, heia, makelele, makelele, (d. i. ho, ho, bedaard aan jongens) wij zullen eerst eens bidden I” en in eens was alles stil en men begon te bidden. Toen het gebed gedaan was, zei Mgr.; «nu doet wat gij wilt, als wij maar spoedig aankomen en nu begon voorgoed en uit volle horst een beurtzang ;

« Bwana skotu muntu mkuha !”

« Sisi watoto yake, peleka ija Luhanda!”

(d. i. Mijnheer de Bisschop is een groot man