reeds ’s Maandags daarop vertrokken wij in alle vroegte. Het uitdeelen van de vele lasten was ditmaal geen gemakkelijke zaak, immers sommige dingen, zooals een lange houtzaag en een groote flesch (12 liter) met wijn voor de H. Mis, konden maar geen dragers vinden, want «de zaag was te ongemakkelijk in het dragen” en «de flesch was zoo breekbaar,” zeiden de negers. Toen die pakken-kwestieeindelijk van de baan was , wilden allen nog elk een geweer dragen, ’t Was koddig! om 'teven, of de neger kan schieten of niet, of ’t geweer oud of nieuw, bruikbaar of onbruikbaar, of er patronen of kruit of in ’t geheel niets bijgegeven wordt de neger let daar minder op, maar het geweer is voor hem eene geruststelling voor zijn leven. ... Daar wij voor de geheele karavaan slechts over 7 tot 8 geweren konden beschikken , nam de Pater er één , ik één en de andere 6 stuks werden over de rij verdeeld , zoodat elke tiende man er één kreeg. Wat waren de anderen jaloersch op hun makkers.

Eindelijk dan was alles in orde en marschvaardig, maar ik was reeds moede van al dat geraas en lawaai. Toch hadden wij nog eene reis van 6 uur voor de borst, en dat onder eene felle zon , terwijl wij over bergen en rivieren zouden moeten !

Na allen de groeten te hebben gedaan en den zegen van Mgr. ontvangen te hebben, stapten wij met een vroolijk gemoed de poort uit. Het weer was prachtig en in het eerst werden wij nog de koelte gewaar, die het meer in zijnen naasten omtrek verspreidt, doch weldra maakte deze plaats voor de snikkende hitte, die er tusschen de bergen beerschte. De weg was moeilijk en zou lang zijn : zes uren gaan over rotsacbtige en veelal smalle wegen, altoos in kronkelende richtingen, nu omhoog, dan omlaag. In het begin gaven wij nog acht, of wij niet een of ander wild zagen , dat voor den pot zou kunnen dienen, maar ’t was ongelukkig juist tusschen 10 en 5 uur, dus op het heetste van den