of ons volkje hier iets gestolen hadden. Ons hart was van droefheid vervuld op het zien van deze verwoesting, minder om de waarde van de vernielde eigendommen, want deze was betrekkelijk gering, omdat zulk een dorp in 14 dagen zonder groote kosten weer zou kunnen worden opgebouwd maar om de arme schepselen , die er hun leven hij hadden verspeeld of in slavernij waren geraakt, (Later hebben wij nog een jong slaafje kunnen vrijkoopen, dat uit dit dorp afkomstig was)

Wij marcheerden verder en verder, tot wij gekomen waren aan het dorp Kabeke. Men had ons niet bemerkt, daar al het volk aan het andere einde van het dorp, vanwaar er gevaar dreigde, samengeloopen was. Zoo liepen wij ongehinderd het dorp binnen : de gidsen hielden boog en pijl in de hand en ik volgde met mijn geweer. De eerste, die wij zagen, was de chef zelf, die daar ergens achter een hut zat met boog en pijlen hij zich. Zoodra hij ons zag, sprong hij op en riep uit alle macht; «Nu zijn wij gered, de Blanken zijn hier!” en met kwam hij mij tegemoet en groette mij. Nauwelijks had hij bespeurd , dat wij eenige geweren bij ons hadden, of hij zond een bode naar zijn krijgers, om hun te laten zeggen, dat de Blanken daar waren met geweren en dat zij dus niets meer te vreezen hadden. Het duurde geene twee minuten, of er stonden reeds honderd groote struische mannen om mij heen , allen tot aan de tanden gewapend. Nog steeds kwamen onze dragers aanloopen en eindelijk ook de Pater. De chef vroeg al dadelijk : « Komen er nog meer Mujungu d.w.z., Europeanen?” doch wij zeiden hem, dat wij slechts met ons tweeën waren. « O,” zeide hij, ’t is genoeg, gij hebt veel bunduki (geweren) en kunt mij wel helpen tegen mijn vijand.” Hij had zich ingebeeld, dat wij waren gekomen om bem te helpen, en toen hij zag, dat wij onze tent lieten opslaan , uitte hij een kreet van vreugde : «O, de Blanken blijven bij ons wonen, zij bouwen al een huis 1” Wij zeiden niets en lieten den man in zijne blijd-