verdrinken.” Het is de Eerw. Moeder Overste, wier angstige bekommering ik u niet kan beschrijven; rondom haar de oudsten uit de naaischool, die onder zuchten en snikken ternauwernood verstaanbaar kunnen zeggen, dat vijf kleine meisjes en twee Zusters in eene diepte verdwenen zijn. Een brave Malkas (*) is verscheidene keeren onder water gedoken, en heeft slechts één klein meisje opgehaald, dat geen teeken van leven meer gaf.

Ik loop zoo snel mogelijk naar de plaats waar het ongeluk gebeurd is; alleen loop ik even aan in het hospitaal; om er den dokter te halen. Ook de apotheker gaat met ons mee, en een klein half uur later waren wij hij de voortaan zoo treurig vermaarde haai van Antsahahingo. Het meisje uit het water opgehaald, lag op het zand. De dokter en de apotheker deden met zorg en volharding wat de kunst vermocht, maar het mocht hun niet gelukken haar tot het leven terug te roepen. Zij zou aanstaande jaar hare eerste H. Communie gedaan hebben.

Onderwijl was ik naar den rand der diepte gegaan waar nog zes slachtoffers in verborgen waren, ’t Kostte wat het wilde, de lichamen moesten opgehaald worden, om ze op gewijden grond te begraven, en de treurende ouders in de gelegenheid te stellen om op de graven hunner kinderen te komen bidden.

Juist kwam de vloed de diepe bocht der haai binnen gespoeld, vormde daar een draaikolk en stroomde dan tusschen de wortelhoomen verderjdoor. Met twee Malkassische roeiers spring ik in eene praauw en wij beginnen langs den stroom naar lijken te zoeken.

Twee uren lang was alles tevergeefs; doch de drenkelingen konden niet door het water meegesleept zijn, maar moesten zich in de diepte bevinden.

(*) Malkas ol (Madagas): zoo noemt men eiken inboorling van Madagaskar.