reizigers verdringen elkaar op liet perron. Nargamal mengdt zich onder hen hopende Ie kunnen neerhurken in een hoekje van een waggon zonder te worden opgemerkt. Maar de stationschef houdt haar staande en vraagt haar : « Waar gaat gij heen, meisje ? Flet arme kind in haar groot verdriet antwoordde al weenende; « Soeami, ik zou meewillen , maar ik heh geen geld; «o! ik bid u Soeami, geef mij een kaartje.” De chef, een brave man, dat jonge kind te midden dier menigte ziende, werd door medelijden getroffen en gaf haar een kaartje, zeggende: « Dat is voor Palgath, daar wilt gij immers heen ?” «Ja , Soeami, ja.” En het meisje, dat gehaast was om aan de opzoekingen van haar broeder te ontsnappen, stapte bevend in een der geopende waggons.

Het sein tot vertrekken wordt gegeven, de trein zet zicb in beweging, en daar gaat ze nu voor de eerste keer van haar leven met het spoor!

Eei'st was zij ontsteld toen zij zich voelde wegvoeren door dat groot machien dat zoo verschrikkelijk snel vooruitstoomde.

Maar weldra maakte de vrees plaats voor de verwondering. Het arme kind kon niet uitgekeken komen op de boomen , velden en heuvelen, die met eene duizeiigwekkende snelheid, beurtelings voor hare oogen verschenen om aanstonds weer te verdwynen. Al deze tooneelen, die zich langs den weg vertoonden , leidden voor een oogenhlik haar verdriet af, maar weldra kwam de gedachte aan hare afscheiding opnieuw haar geest kwellen en het arme kind het gelaat met haar doek bedekkende begon bitter te weenen. Wat zal zij doen ? — Waar zal zij heengaan te Palgath, waar zij niemand kent? Zal zij een onderkomen vinden voor den nacht ? Te huis ontbrak haar niets; en als zij terugkeerde, zou zij weer gelukkig en blij zijn als vroeger; gelijk het vogeltje dat blij en vrij voortleeft zonder kommer voor den dag die volgen zal; maar — zij — op voorwaarde dat zij zich de talie laat omhangen. Doch neen — van die talie wil zij niets weten ;