wilde doen, stiet zij toch luide angstkreten uit, die een christen hoorde. In alle haast begaf hij zich naar den Missionaris , die gelukkig daar was.

De goede Pater begreep dat er eene ziel te redden was en haastte zich om naar de moordenaars te gaan; het was hoog tijd, de groote steen was reeds opgeheven en gereed om op het slachtoffer neer te vallen.

De Missionnaris hield hen tegen. « Omdat.gij uwe zuster niet wilt, zeide hij hun , geeft baar aan mij. Zij weigerden eerst, omdat zij haar liever doodden, maar eindelijk gaven zij haar aan den Pater, die haar doopte en naar de Heilige Kindsheid zond.

Toen dat jonge meisje bij ons kwam, vroegen wij bet haar naam. «Ik heet Hoï-wa wat beteekent; zottin. En inderdaad, ondanks hare schoonheid en hare houding als eene koningin, zagen wij aanstonds met v-ie wij te doen hadden. Toch was Hoï-wa zacht en gehoorzaam, hare zotheid bestond in te springen als eene geit en te schaterlachen. Daar zij in het begin treurig scheen, vroegen wij haar wat baar scheelde : Zij antwoordde ons: « Een wolf heeft mijne moeder opgegeten en ik heb den wolf opgegeten.”

Ziende dat de krankzinnigheid van Hoï-wa niet kwaadaardig was, liet men baar in bet weeshuis. Zij was er nog slechts eenige dagen en reeds kon zij het kruisteeken maken en het wees gegroet opzeggen. Van toen af hoorde men uit den mond van die arme krankzinnige geene andere woorden meer dan : « Yavo Ma-loyo”. Zij ging en kwam en men ontmoette haar overal met gevouwen handen zingende : « Ave Maria”; en gelijk eertijds de zinnelooze van Bretanje, kon men haar geen andere woorden meer hooren zeggen dan : « Ave Maria”. Vroeg men haar; « Hoï-wa hebt gij honger ?” antwoordde zij met een vroolijk gezicht: « Ave Maria.”

Zij bracht drie jaren bij ons door, zij zong en herhaalde zonder ophouden; « Ave Maria”, en dat met eene niet weer