zegenpralend over de werken, die haar zijn toe vertrouwd, en ik heb den troost U te zeggen dat zij vele bloempjes plukt voor haren schoenen hemel. Den avond van haar feest, terwijl heel ons klein volkje genoot van de laatste uren van den dag, bracht men on.s een arm meisje, verlaten gevonden onder een afdak. Het kon een veertien dagen oud zijn en was zoo ellendig , dat het den laatsten snik nabij scheen. Wijl het reeds laat was en bet kind in stervensgevaar verkeerde, doopten wij het en gaven het den naam van Maria-Victoria, ter eere van Onze hemelsche Moeder, die het gered had.

Een tijdje later kwam er weer een ander kind; dit was verteerd door de wormen ; de arme kleine leed eene ware marteling. Wij hadden den troost het te kunnen doopen, eer het stierf.

Er zijn hier op Ceylon zooveel ontaarde moeders, die hare kinderen niet beminnen, en bijgevolg zooveel kinderen, vooral kleine meisjes, die sterven van ellende en honger !

Andere keeren is het niet de genegenheid , die ontbreekt; maar zij missen bet noodzakelijke. Ook worden die schepseltjes zoo ellendig, dat de verschrikte ouders ze bij ons brengen uit vrees van ze in bunne armen te zien sterven.

Maria Sebastiana, een jonge boeddhiste van dertien jaar, ontving onlangs de genade van den H. Doop. Zij woonde met hare ouders in een dorp van het binnenland, en zooals vader en moeder was ook zij eene trouwe aanbidster van Boedha, den groeten afgod van Ceylon. Geleid door hare moeder, offerde zij eiken avond bloemen aan Boedha, en de moeder offerde hare kinderen aan het groote beeld, prevelende gebeden die Sebastiana niet verstond. De vader werd zwaar ziek; men moest bem een voet afzetten ; de operatie veroorzaakte doodskramp, die spoedig van den dood gevolgd werd. Sebastiana zelf heeft ons het gebeurde verhaald. De bonze kwam en deed het lijk met een wit kleed bedekken; daarna begonnen de klaagliederen der familie. De moeder en de kinderen sloegen zich op hoofd en borst, en zij die het lijk kwamen zien.