gaven die dit veroorzaakt, vertrouw ik, Monseigneur, dat de Centrale Raad, waardeerende de beweegredenen van ons gedrag , ons wei zooveel mogelijk zal te hulp komen.

De vruchten, die wij gedurende het laatste dienstjaar hebben mogen oogsten, zijn overigens een bewijs, dat de edelmoedigheid van den Centralen Raad ten onzen opzichte wel gerechtvaardigd is ; want het cijfer der doopsels is omtrent 5000 hooger dan het voorgaande dienstjaar. Wij hebben daarenboven de middelpunten van werking onder de inboorlingen vermenigvuldigd, en om de verkregen uitslagen had ik reeds het plan gevormd om binnenkort nog andere te openen ; maar ongelukkiglijk vrees ik , dat gebrek aan middelen mij zal noodzaken dat plan uit te stellen.

Zonder in de lijst der gestichten van de H. Kindsheid opgenomen te zijn, nemen onze hospitalen onder de inlanders een aanzienlijk getal kleine heidenen op, die er met het doopsel de eeuwige zaligheid vinden. Men brengt ze er, omdat ze ziek zijn en men vertrouwen stelt in de geneesmiddelen en zorgen der religieuzen. Terwijl de kinderen, aan de H. Kindsheid gebracht, haar geheel worden overgelaten, hebben de familiën, die ze aan de hospitalen toevertrouwen, het plan niet om er zich van te ontdoen, en als ze genezen, halen zij ze met blijdschap terug. Verscheidenen zijn zelfs welhebbende lieden, en zouden er nooit aan denken zich van hunne kinderen te berooven. Voor dit soort wordt het hospitaal de schuilplaats, waar de Voorzienigheid hen de zaligheid doet vinden.

Ziehier er een voorbeeld van : «In Juni laatstleden ,” zoo schrijft mij de Zuster Bestierster van het hospitaal van Keso, « bracht men ons eene heidin met haar dochtertje van twee of drie jaar, beiden ernstig door de cholera aangetast. Nauwelijks binnen vroeg de moeder dat men haar kind zou doopen. Wij wilden eenige geneesmiddelen beproeven, maar zij drong aan en smeekte dat men zou beginnen met het Doopsel. Weldra vloog het engeltje naar het paradijs. Alstoen dacht