de moeder, die tot dan toe haar eigen kwaal scheen te vergeten , aan haar zelve, en alle verzachtingen verzuimende vroeg zij, dat men haar ook zou doopen. Men haastte zich hieraan te voldoen, na haar te hehben onderricht; van dat oogenblik af tot aan haar einde hield zij niet op de Heilige Namen van Jesus en Maria aan te roepen, met een geloof en eene godsvrucht, die ons de tranen uit de oogen perste.”

Zoo had de ziel van het kind die harer moeder mede getrokken om haar te doen genieten het geluk zonder einde. Vele heidensche ouders hebhen dezelfde gratie door hetzelfde middel verkregen.

Nog kortelings hebben wij er een treffend bewijs van gezien. Een mesties meisje, Anna genaamd, woonde bij hare moeder. Op een nacht drongen dieven in het huis, plunderden alles en lieten de moeder liggen, overdekt met wonden. Voelende dat zij ging sterven riep zij hare dochter, die aan de moordenaars had kunnen ontsnappen , en zeide haar : « Gij zijt christin; doop mij gauw; ik ook wil naar den hemel gaan.” Het meisje bereidde haar voor en doopte haar. Een oogenblik later gaf de moeder haar laatsten snik.

Wij hebben Anna ondervraagd; een oud dooper zou het niet beter gedaan hebben.

De eerste maal kunnen wij nu eenige kleine bijdragen aan de H. Kindsheid zenden. Is het sommetje bescheiden (fr. 23.), het zal ten minste van onzen goeden wil getuigen en tevens van onze dankbaarheid jegens een Werk, dat ons zoo edelmoedig helpt om de zielen der kleine Tonkineezen te redden.

Moge de Goddelijke Meester zijne overvloedigste zegeningen blijven uitstorten| over hen;, die dit Werk bestieren en over al deszelfs dierbare leden.

Gelief te aanvaarden, Monseigneur, voor U en voor al de geëerde leden van den Centralen Raad de uitdrukking der gevoelens van mijne eerbiedige en innige erkentelijkheid,

-j- P. M. Gendreau.

Ap. Vic. van Westelijk Tonkin.