ons te hulp. Een arme vrouw, aan wie wij een kind hadden toevertrouwd, liet ons zeggen, dat dit laatste gestorven was, en dat zy zich gaarne met een ander weesje zou belasten. Niet wetende wat kon gebeuren en de Pater afwezig zijnde, doopte ik het meisje, .stelde het onder de bescherming van de H. Maagd, haar den naam van Maria gevende, en zond haar naar die vrouw, die ons reeds vele diensten bewezen had. Zij besteedde er de grootste zorg aan en wilde er niet van scheiden. Hare familie, vreezende aangeklaagd te worden, dat zij een weesje van de H. Kindsheid in huis hield, zette haar buiten de deur. Gedurende drie maanden hield de arme vrouw zich schuil in de bosschen met de kleine Marie, en kwam niet uit hare afzondering dan om hier en daar eenig voedsel te bedelen.

Toen de vervolging bedaard was, keerde zij naar de haren terug, en telkenjare als zij hare geringe vergoeding kwam halen, bracht zij haar kind mede, gelukkig van ons de vorderingen van het kind te kunnen toonen. Verleden jaar wilde ik het terug nemen, maar zij bad mij nog een jaar te wachten, voor reden aangevende de zwakheid van het kind. Ik moest wel toegeven; het had haar zooveel moeite gekost. Het was een zeer groot offer voor haar, toen zij er van moest scheiden , des te meer, daar het kind de zorgen waardeerde welke hare pleegmoeder aan haar had besteed. Haar lief spreken, hare gehoorzaamheid, hare voorkomendheid verheugden heel de familie. Voor den eene bereidde zij de pijp , voor anderen maakte zij de schoenen klaar, enz. Allen beminden haar. Intusschen, daar het jaar ten einde liep, liet ik Maria halen. De arme vrouw kon niet anders dan haar tot het Weeshuis vergezellen; maar de scheiding was zeer smartelijk. Met een bedrukt hart troostte de kleine hare moeder, zeggende : « Als ik de christelijke leer goed zal kennen, keer ik naar huis terug om u te onderwijzen.”

{Wordt vervolgd.)