gelegenheid te baat om op den man af te vragen : «Hoeveel kinderen hebt gij weggeworpen of om hals gebracht ?” Mee£,t altijd bekende men op zijn minst één kindermoord. De lijst ligt nog voor mij ; naast onderscheiden namen vond ik aangeteekend: «2 (of zelfs 3) pasgeboren kinderen vermoord of weggeworpen.”

Nochtans was die bekentenis altijd lastig te bekomen ; immers, elke moord, elke misdaad is een schandmerk ; daarom dan ook voegden mijne catechumenen, om zich eenigszins te verontschuldigen, er haastig hij : «Ja maar, geestelijke vader, toen waren wij nog heidenen !” Dit laatste woord zegt alles ; want, let wel, zij brengen geen armoede als verschooning bij ; immers armoede kan zulke wandaden niet rechtvaardigen; neen, heidendom is hunne verschooning, en inderdaad, het ijskoude heidendom alleen kan zulke gruwelen waardig dekken.

In een ander dorp van ons Vicariaat der Orto’s deed de Sineesche kloosterzuster Wenn eens aan 30 a 40 vrouwen, in het catechumenaat vergaderd, het volgende voorstel : «Al wie geen kindermoord op haar geweten heeft, steke den vinger op !” Er kwam geen enkele vinger.

Doch deze maar al te sprekende bekentenissen zijn eigenlijk overbodig. Neem, in een dorp naar believen, twee catechumenaten, een van jongens een ander van meisjes: overal en altijd zult gij de overgroote ongelijkheid vinden van 2 meisjes tegen Bof meer jongens. Een huisgezin telt in ’t algemeen verscheidene zonen, maar slechts één dochter, zelden twee.

Al mijne medebroeders ik spreek alleen van streken, waarmede ik persoonlek bekend ben hebben zich menigmaal door eigen bevinding kunnen overtuigen, dat in T’oemet de kindermoord een algemeen gebruik, een ware volksplaag is. Eerlijke heidenen, ze loopen er niet dik die de zaken inzien gelijk ze zijn, bejammeren ook de verwoesting dier plaag, en klagen bitter over het groot aantal mannen, die geen vrouw kunnen vinden. Beter dan iemand kennen zij de bedorven-