ken later verliet het deze aarde, waar zelfs de zijnen hem niet hadden opgenomen, en ging tot Gods lieve Engelen in den Hemel.

Zoo werpt men kleine kinderen, bijna altijd meisjes, op verlaten plaatsen weg; maar dat is niet de gewone wijze om er zich van te ontdoen ; meestal gaat men er vlugger mee te werk, namelijk zoo: men neemt twee kuipjes, omtrent even groot; de beul fvader of moeder) giet water in het grootste, strekt er het kindje in uit met den mond in het water, duwt daarna eenige oogenblikken het tweede kuipje in het eerste, en ... «:tsjo-wan-leao,” ’t is afgeloopen, zegt de Sinees onverschillig weg. Gewoonlijk wordt het lijkje niet eens begraven ; men werpt het ergens in een verloren hoek neer.

Een pas bekeerde vrouw bekende mij, dat zij met eigen hand den mond van haar kind vol aarde stopte, omdat het anders niet gauw genoeg naar haar zin stierf.

Terwijl ik dit schrijf, vraag ik mij soms af, of ik wel het doen en laten van menschen, en niet eer dat van dieren beschrijf. O neen, het heidendom kan zijne volgelingen niet beschaven; het leert den mensch niet wat hij is; het kent geen naastenliefde. De heiden maakt gebruik van zijn medemensch, zoolang deze hem van dienst is; wordt hij een last, dan ontdoet hij zich van hem als van een onbruikbaar ding, en dat, zonder dat zijn hart er zich tegen schijnt te verzetten.

Hoor eens wat er verleden week te Wang-tai-ing-tseu gebeurde. Daar was een meisje geboren, doch het was als vele andere ter dood verwezen. «Ik heb nu geen tijd,” gromde de vader, «om dat ding naar de kerk te brengen ; wij zullen er korte metten mee maken.” «Ho, ho, zoo haastig niet,” fluisterde een vriend hem toe : «dat poppetje is u een schoon drinkgeld waard; zeg aan den priester, dat het oogsttijd is, en dat gij heel wat hebt moeten verletten om hem dat kind een uur ver te komen brengen.” Geldzucht overwon de wreedheid, en belette een vader zich met het bloed van zijn eigen kind