weer overvallen, en ging in het eerste het beste huis schuilen. Men raakt aan ’t praten : de menschen noemen hunnen naam. »Kijk,” zegt zij, »dien naam heb ik meer gehoord. Bijna veertig jaar geleden, heh ik een dochtertje van u gezoogd, dat gij aan de H. Kindsheid gegeven hadt.” Men ging dag en jaartal na, haalde de omstandigheden op, en het bleek dat het vrouwtje waarheid sprak Pater Voncke werd er van verwittigd en hij stond onze Anna Tsjan toe, met hare moeder kennis te gaan maken.

Deze was blijde hare dochter weer te zien, maar bleef nochtans achterdochtig. Na wat over en ’t weer praten, vroeg zij :

We zijn nu toch onder ons; zeg mij eens rechtuit, wat voor menschen zijn die Europeanen die hier komen wonen ? Is het waar dat zij kleine kinderen opzoeken, ze eenige jaren opvoeden, en hun dan de oogen uitsteken, om daarvan een geneesmiddel tegen alle kwalen te bereiden ?

Maar, moeder, antwoordde de maagd, zie mij eens aan, ben ik dan blind ?

Gij zijt niet blind; maar ze hebben u misschien ziende gelaten, om de andere kinderen die er aan moesten, op te kweeken ?

In ’t geheel niet: al jaren en jaren leef ik in die scholen, en nooit, nooit is er bij mijn weten zoo iets gebeurd.

De aanwezigen haalden de schouders op. Zoo maar te durven loochenen, wat heel Sina door bikend was, dat ging toch waarlijk te ver; en moeder, broers en zusters zeiden uit eenen mond :

Het blijkt wel, dat die Europeanen u omgekocht hebben ons te bedriegen.

Om ute bedriegen ? Maar komt dan eens naar Sjanghwo-ti; daar zult gij de kerk zien, en de school en het gesticht der tl. Kindsheid; dan kunt gij spreken naar eigen bevinden.

Het voorstel werd aanvaard: de moeder en de zusters gin-