Voorop moet ik zeggen, dat ik de ware bedoeling der boeren op de proef wilde stellen. Was het ben met hun bekeering ernstig gemeend, of was het wellicht alleen hoop op bescherming tegen hunne verdrukkers, die hen uiteriijk zoo deed handelen ? Dit wilde ik weten, en vandaar mijn eenigszins vreemd optreden.

Vóór alles eischte ik, dat men mij in een passend, zindelijk en ruim lokaal zou ontvangen. Een der aanzienlijksten ruimde voor mij een groot huis, en liet het behoorlijk schoonmaken ; men zorgde ook voor mijn paard. Verder begeerde ik, dat alle mannen van het dorp zich rondom mij zouden vereenigen. Allengs kwamen zij op, allen schuchter en bevreesd. Ik liet mij deftig bedienen, alsof dit van zelf sprak, en speelde eerst den gestrengen heer.

De voornaamste hunner ontvouwde een groot papier met ëe namen der inwoners. »Zoo ?” zeide ik op barschen toon, »zijn dat de namen der Boksers hier uit het dorp ?” Bevend gaven zij ten antwoord : «Boksers hebhen wij hier niet; het zijn de namen onzer christenen.”

«Wat nu ?” hernam ik, »waar komen die christenen vandaan, en wat hebt gij met dien naarn van christenen eigenlijk voor ? Wilt gij daaronder schuilen, om ongestraft den spoorweg te bestelen ?”

Sidderend trachtten de grijsaards zich tegen dit verwijt te verdedigen.

»Hoe komt gij er dan op,” vraagde ik, »u christenen te noemen ?”

»V\ij zijn bij Br. Joseph in de pannenbakkerij geweest, en hebben daar gehoord, dat het christendom een goede zaak is.” »Zóó ?” hernam ik, »en wat geeft u dan het christendom ?”

«Dat weten wij eigenlijk niet, wij zouden maar graag chiisteu worden,” zeiden zij schuchter.

Nu wierp ik het masker af, verzocht allen te gaan zitten en zeide toen op vertrouwelijken toon :

»Gij weet dus niet juist, wat de christelijke godsdienst is;