verzocht haar jredurig er toch niet meer over te spreken ; maar zij meende dat zij mij nog eenige laatste vermaniniien moest geven. Toen ik ten laatste zag, dat de bittere scheiding werkelijk nabij was, en moeder het niet lang meer zou maken, besloot ik, maar gauw naar St. Mauritius te vertrekken , om ten minste geen getuige te zijn van haren dood; mijn hart, dacht ik , zou daar niet tegen bestand zijn.

« Ik verliet dus moeder en de overige familie op Diego en kwam op St. Mauritius, waar ik een mijner zonen zou terugvinden , die in de wijk Curepipe werkte. Daar leefde ik enkele maanden gerust en onbezorgd , totdat op zekeren dag mijn zoon , in den schofttijd thuis komende, mij zeide :

Wel, moeder, wat ben ik daareven verschrokken !

Hoe zoo ? vroeg ik.

Kijk , ik was even naar het station geloopen , en daar dicht bij zag ik aan den weg eene oude vrouw liggen , die er half dood was neergevallen; ik kon mij er niet ophouden om haar dadelijk te helpen ; maar het heeft mij geweldig aangepakt; want, voor zoover ik mij grootmoeder nog kan voorstellen , leek die vrouw veel op haar : juist zulk een gezicht en houding , juist of het grootmoeder zelf was!

Bedaard, jongen ,” zei ik weer, mij zoo goed houdende als ik kon; «uw grootmoeder hier ? Gij weet niet wat gij zegt.”

Hier zal ik (*) verder het woord van Aurelia overnemen. De jongen zei niets meer, maar zijn besluit stond vast: zijn goed hart liet hem geen rust, en het beeld dier oude vrouw bij het station bleef hem overal bij. Hij ging dus naar het station terug, eensdeels om meer zekerheid te hebben , anderdeels om de arme vrouw , als ze daar nog lag, te helpen.

Het was inderdaad zijne grootmoeder, die hij ginds gezien had. De goede vrouw had op Diego-Garcia, gelijk boven door haar dochter Aurelia verhaald is, duidelijk te kennen

(*) Namelijk de schrijfster van den brief.

A.

12