ik al eenmaal in den put gesprongen ben, en het zonder vrees nog eens doen zal. En trouwen doe ik toch niet.”

En wat wilt gij dan ?” werd haar gevraagd.

Bonzin worden,” luidde het antwoord.

Er verliep een jaar. De familie deed nieuwe pogingen, maar het kind bleef bij zijn besluit.

»Neen, neen,” zeide zij, «gij kunt mij vermoorden, maar mijn voeten zwachtelen, dat nooit 1”

Wie praat van u te vermoorden ?” zei eens de toekomstige schoonmoeder; »wij willen alleen een knappe meid van u maken. Blijft gij zóó, met die groote voeten, dan zal elkeen u verwenschen en zult gij ons tot schande verstrekken. En gij moet wel weten, meisje, dat wij niet meer kunnen wachten. Uwe beenderen en pezen zijn al te sterk en wij zullen u nog een bad moeten laten nemen met gemalen leeuwentanden.”

O zoo, een bad nemen,” riep het kind, »dat kan ik wel alleen,” eb weg liep zij en sprong in een regenbak.

De jongen, aan wien zij verloofd was, kwam weenend toegeloopen, reikte haar een boomtak toe en riep : «Zusje, zusje, verdrink u toch niet; als gij bonzin wilt worden, zal ik zelf u ginds boven op den berg brengen, daar is een bonzerij.”

Dat was een lichtstraal voor de jonge wildzang; zij greep den tak vast, en dacht aan geen zelfmoord meer. ’s Avonds kwam zij hiij en opgeruimd thuis. De moeder sprak alweer over kleine voetjes, waar men ’s anderendaags voor zorgen zou; Tsjan-sji-ze liet zich alles welgevallen. In den slaap had zij dien nacht een schoonen droom; zij zag een rijke dame, die haar beloofde dat zij niet zou trouwen ; maar toch moest zij dit huis verlaten. Bij den dageraad ontwaakt, sloop Tsjan-sji-ze heimelijk weg, ging op den berg aan en bereikte in den morgen de pagode. Daar vertelde zij aan de benzinnen haar wedervaren en smeekte om opgenomen te worden. «Vraagt men u,” voegde zij er bij, «naar Tsjan-sji-ze, dan moet gij zeggen, dat gy die nooit gezien hebt.”

A.

2