Des nachts, toen mijn kleine apostel reeds lang sliep, hoorde ik nog met ontroering, hoe de kleine wilden, zijn leerlingen van een dag, onder elkander het goddelijk gebed herhaalden om het alzoo dieper in het geheugen te prenten.

Ik wil hierbij. Monseigneur, nog eenige woorden voegen over onze weeshuizen.

De gelegenheden ontbreken ons niet, öm arme kindertjes, die van iedereen verlaten zijn, in onze weeshuizen op te nemen.

Onze goede Zusters, ik behoef het U niet te zeggen, kunnen onmogelijk de deur van haar huis en nog minder die van haar hart sluiten voor die arme schepseltjes, hoe walgelijk ze ook zijn door hunne onzindelijkheid en meermaals ook door de wonden, die hun lichaam bedekken. Zij behandelen hen zoodanig, dat, dank aan hare moederlijke zorgen, die arme ongelukkigen na eenige maanden niet meer te herkennen zijn : hun zwarte huid is weder frisch en blinkend geworden als een paar goed gepoetste schoenen ; op hun gezichtje, vroeger zoo treurig en terneer,jeslagen, leest men nu de blijdschap en de gezondheid; eindelijk, wat nog veel beter is, hun verstand en hun hart beginnen zich te openen voor den godsdienst. Van deze volkomen verandering ten goede zijn wij de gelukkige getuigen en wij houden niet op God daarvoor te danken.

Ü begrijpt. Monseigneur, dat ik, hoeveel die weeshuizen mij ook kosten, den ijver onzer goede Zusters niet kan tegenhouden, de uitmuntendheid van dit werk is mij te goed bekend. Mij dunkt, het zou mij door Uen uwe dierbare leden kwalijk genomen worden.

Indien wij in onze oudste staties een kern bemerken van goede christinnen, in staat om hare plichten als'moeder te begrijpen, wij danken het aan de opvoeding der Zusters in onze weeshuizen. Overigens, men moet het diepe verval der heidensche vrouw kennen om zich rekenschap te geven van de beteekenis dezer woorden : christelijke huismoeders.