wreed mishandeld. Hare booze meesteres dreigde zelfs op zekeren dag, haar de lippen toe te naaien. Medelijdende buren, ofschoon ook heidenen, bewogen door de onmenschelijke behandeling van het kind, verwittigden de politie. Deze deed haar plicht. Het kind werd aan den snooden meester ontrukt en voor de rechtbank gebracht. Daar het hoofd van het gerecht niet wist, wat hij met het kind zou aanvangen, geleidde hij het naar Monseigneur en beteekende hem, dat hij het hem voor altijd afstond. Nu Meï-Koeï (Roza) bij ons is, bezit zij zich niet meer van vreugde. Helaas, hoevele kinderen worden door onmeedoogende meesters mishandeld, zonder ooit, even als Meï-Koeï, het einde van hun martelaarsschap te zien I Hoevelen sterven zonder het heiligmakend water des Doopsels, zelfs dicht in onze nabijheid en wij kunnen hen niet helpen.

Dezer dagen smaakten wij in het hospitaal eene groote vreugde, een verloren zoon keerde naar het vaderlijk huis terug.

Een man van circa veertig jaar was aan de deur van ons paradijs, zooals ik reeds ons hospitaal noemde, komen aankloppen ; het was een opiumrooker, die aan de koorts leed. Naar zijn naam en geboorteland gevraagd, antwoordde hij, dat hij van Seu-tjoeën kwam. en Tsar heette. Toen hij twee dagen in het hospitaal was, spraken wij hem van het Doopsel. Hij wilde er niets van weten en weigerde zelfs, van den goeden God te hoeren spreken. Er bleef ons dus niets anders over, dan ons tot de voorspreekster der zondaars te wenden. De Onbevlekte Maagd verhoorde ons en eenige dagen daarna vroeg Tsar om het Doopsel. Maar zie, op zekeren morgen, terwijl hij zijn dringende smeekbede hernieuwde, begon hij het weesgegroet en verschillende andere gebeden op te zeggen. De missionaris stond verstomd en vroeg hem, waar hij die geleerd had.

„Ik ken sinds lang de Paters en de christenen,” antwoord-