kleine ? De man, aan wien gij mij hebt toevertrouwd, heeft mij geslagen. Waarom ? zijt gij hem ongehoorzaam geweest ? Neen, Moeder, ik doe al wat hij mij beveelt. Ik maak het huis schoon en houd alles in orde. Welnu dan ? Dezen morgen, beval mij die man, het vuur te ontsteken, en toen ik hem antwoordde dat ik niet wist hoe ik zulks moest aanleggen schreeuwde hij: „Ah ! gij weet dat niet ? Ik zal het u wel leeren.” Daarop heeft hij mij geslagen, buiten het huis geworpen en mij toegevoegd: „Sterf van honger, als gij wilt; maar ’t is hier uit, ik geef u geen eten meer.” Ik ben terstond heen gegaan en tot u gekomen ; want Pé-Uall is uw kind ; het bemint u zeer. Gij zult zien, hoe braaf en gehoorzaam hij zal zijn.”

Kon ik doof blijven voor die bede ? Ik omhelsde het kind en bracht het naar ons weeshuis ; maar daar het nog te klein is het telt nog maar drie jaar --- om het in ons weeshuis te houden, vertrouwde ik het toe aan eene andere familie, waar men het, hoop ik, goed zal verzorgen.

Zooals gij ziet. Monseigneur, de Sineesjes zijn niet ondankbaar en stellen onze toewijding op prijs ; zij weten ook, dat slechts de aalm.oezen der H. Kindsheid ons in staat stellen hun eenig goed te doen. Daarom ook. Monseigneur, bidden zij vurig voor U en voor al de weldoeners van dit schoone werk en smeeken het goddelijk Kindje Jesus, meer en meer de hulpbronnen te doen toenemen, opdat het u mogelijk zij, de toelagen, die wij zoo hoog noodig hebben, te handhaven en zelfs te vermeerderen.

Aanvaard, Monseigneur, met de uitdrukking mijner levendigste dankbaarheid ook de betuiging van mijn diepen eerbied.

ZUSTER RACHEL PALEARI.