Brief van Zuster Maria van den H. Michaël, Franciscanes Missionaris van Maria, van de Missie van Coïmbatoer, aan de leden van het Genootschap.

Ootacamund.

Dierbare Leden.

Ik denk, dat gij U Indië voorstelt als een land, waar altijd eene brandend heete zon schijnt, waar men niets vindt dan gloeiende zandvlakten, groeiende rijstvelden, cocosboomen, vol geladen palmen, gouden vlinders en vogels met schitterende veeren. Uwe verbeelding toont U hier ook slangen van allerlei soort en statig loopende olifante'.

Zoo is het inderdaad, maar hier en daar, in het gebergte, op eenige hooge plaatsen, vindt men ook de frischheid en de gewasen der gematigde luchtstreken. Zeer dikwijls is de hemel grijs, bewolkt, maar, als in den zomer de zon door de wolken breekt, doen hare warme stralen aan de kant der wegen de geraniums met veelvuldige kleuren ontluiken. Dicht bij de beken treft men dan ook een menigte welriekende kruiden aan en bloemen met groote witte kelken. De hagen zijn bedekt met rozen, hooggele golvende lianenslingers en de paarsche passiebloemen wiegelen aan de takken der boomen.

Al dien rijken plantengroei treft men aan in het Zuidwesten van Indië, op de blauwe bergen, in het lieve stadje