Doop mij dan.

En hij zegde:

Ik zal u doopen

Hier, in deze hut is het geschied in tegenwoordigheid van al de dorpelingen. Het huisje was versierd met palmbladeren en bloemen, ik liet gansch mijn hoofd scheren, en toen het oogenblik gekomen was, trok Edward mij, boven al het overige een wit kleed aan.

Het was heel schoon, nooit was ik zoo gelukkig geweest. Ik heb ook eene vrouw. Weldra zult gij ze zien ; zij is nu in de keuken bezig.

Edward doopte mij dus en zei mij: „Nu is uw christen naam Maurits tot het einde uws levens toe.”

Daarna haalde hij uit zijn kist een scapulier, dat hij met groote zorg bewaarde en deed mij dit om den hals, terwijl hij sprak: „Dit is een teeken, waaraan de goede Maagd Maria u erkennen zal op uwe reis door de wereld en waardoor uwe ziel zal gered worden als zij uw lichaam zal verlaten.”

Vervolgens overhandigde hij mij een rozenkrans, zeggende: „Dat is om u te helpen bidden. Alle dagen moet gij het van het begin tot het einde bidden.”

En dan ? ... zei ik,

Hier zweeg Maurits en aarzelde; hij was zienlijk een weinig verlegen.

Ga voort, sprak ik, vertel mij alles, ik stel er veel belang in.

Welnu, zei hij, daarna wist Edward niet meer wat te doen.

De vrouw staat mij in den weg, zei hij ten laatste.

Ik kan ze toch niet in hei water werpen, hernam ik.

Dat is ook niet noodig antwoordde hij, maar de Pater heeft mij nooit geleerd, hoe het huwelijk moet geschieden.

Doe het toch, zei ik.