zag te Sendai een prachtigen nieuwen tempel, niet ver van uw huis. Er werd mij beduidt, dat men daar den waren God aanbad en dat gij hem mij zoudt leeren kennen. Zie, daarom heb ik, ondanks de betoogingen van mijn man en mijne kinderen, mij naar hier laten brengen, om er door u behandeld en genezen te worden, want de schoone vrouw heeft mij gezegd, dat gij mij zoudt genezen.

„Ik heb aan niemand daarover gesproken. Ik was echter zeer verwonderd en bedroefd, dat gij mij over niets spraakt, noch over de vrouw, noch over den waren God.”

Bij het het hooren van dit verhaal stonden de Zusters en de catechiste zeer verwonderd. Zij veinsden echter daaraan niet veel gewicht te hechten. Van af dit oogenblik nochtans onderrichtte men haar dagelijks. Zij was verrukt over alles wat zij hoorde en bad reeds met ongemeene vurigheid den goeden God.

De genezing kwam echter niet. De arme vrouw verergerde dag aan dag en men oordeelde het voorzichtig, haar op den naderende dood te wijzen. Zij zelf verlangde den H. Doop en wilde, koste wat kost, den heerlijken tempel zien, die haar in den droom was getoond. Men besloot, haar naar de kerk te brengen om er door den missionaris gedoopt te worden.

Tot hare groote blijdschap herkende zij in onze kerk die, welke zij in den droom gezien had. De weg, die er heen leidt, de huizen en straten zijn dezelfde, die zij toen zag.

Zij ontvangt het Sacrament der wedergeboorte met een buitengewoon geloof en een uiterste vurigheid. Teruggekeerd, wist zij niet, hoe eenieder genoeg te bedanken.

De weldoende vrouw wachtte zonder twijfel tot haar beschermelinge, nu Martha genaamd, kind van God was geworden, om hare belofte te volbrengen ; want eenige dagen later trad eene lichte beterschap in. Drie weken daarna was onze dierbare zieke ofschoon nog niet genezen, toch buiten gevaar.