was de vreugde dier zuster. Zij bracht dadelijk hei kind naar ons huis, overgelukkig over haar kostbare vondst.

Dit was de eerste belooning voor ons werken. Ik ben er inderdaad van overtuigd, dat dit dierbaar kind door haar langdurig lijden en hare bewonderenswaardige gelatenheid veel zegeningen over onze werkzaamheden heeft afgetrokken. Onmiddellijk moest alle zorg, die haar toestand vereischte, worden aangewend. Na een onderzoek van onzen gedienstigen geneesheer verbond eene zuster de etterwonden ; daarna brachten wij het meisje in een afzonderlijk vertrek, bestemd voor de arme kleine verstootelingen, die zich zouden aanbieden.

Wij wendden alle mogelijke zorgen aan om den arm te behouden, maar zonder gevolg.

Na verloop van eenigen tijd, moest naar de verklaring van den geneesheer, de arm worden afgezet. Onze kleine Alfonsien bleef dus gebocheld, eenarmig, in één woord geheel misvormd, zonder zich te kunnen ontwikkelen ; maar was haar lichaam verminkt, haar verstand was zeer helder.

Zij leerde in korten tijd al de gebeden en werd in de kleine kapel van ons hospitaal gedoopt. Onze goede dokter wilde zelf haar peter zijn en haar zijn naam geven. Na het H. Doopsel deed een der zusters haar den Catechismus leeren en weldra werd zij tot de Eerste H. Communie toegelaten. Zij was godvruchtig en had altijd haar rozenkrans bij zich. Daar zij voldoende in den godsdienst onderwezen was, leerde zij in 't vervolg ook de gebeden aan de anderen ; zij bewees, zooveel zij kon, nuttige diensten. Het wekte eenieders verwondering, die arme kleine gebochelde met de hand die haar nog overbleef, te zien naaien, doeken zoomen en zelfs kleine bloempjes borduren met eindjes zijde, hier en daar opgeraapt. Toen wij haar eerste borduurwerk zagen, konden wij onze oogen niet gelooven.

Gedurende elf jaren bleef het arme meisje altijd bij ons,