ophield, kwam hem terugeischen en bedreigde den Pater Directeur met een proces, indien zijn zoon niet terstond aan hem werd wedergegeven. Het kind wordt bij hem gebracht en het volgt hem gewillig; maar in ’t vlakke veld aangekomen, ontsnapt hij en vlucht; de vader achtervolgt hem uit alle macht, loopt zich in ’t zweet, hijgt van vermoeienis, roept, schreeuwt en zweert bij alle góden (men weet dat er bij de heidenen duizenden zijn); eindelijk verloor Kandapper, uitgeput en druipnat van ’t zweeten, hem uit het oog. Hij moest het naloopen opgeven en alleen naar huis terugkeeren. Thambayah kwam natuurlijk weer naar het weeshuis terug.

Er verloopt eene week ; Kandapper komt opnieuw zijn kind opeischen. Pater Directeur laat hem volle vrijheid, hem mede te nemen, en Kandapper is vast besloten, hem ditmaal goed vast te houden. Maar deze heeft er de lucht van gekregen en is aan den anderen kant ontvlucht. Woedend, gaat Kandapper naar den Bisschop en komt terug met een brief, waarin gelast wordt, het kind aan zijn vader terug te geven. Maar Thambayah is verdwenen ; niemand weet, waar hij is ; men zoekt hem overal, in alle hoeken en kanten, binnen en buiten het huis, zelfs in de putten 1 nergens iets te zien men vindt den vluchteling niet, en de oude Kandapper is verplicht onverrichterzake naar Karempen terug te keeren. Tegen den nacht komt de vluchteling in het weeshuis weder aan.

Maanden gaan voorbij. Met Kerstmis gaan de weeskinderen hun vacantie te Kayts doorbrengen. Voorzichtigheidshalve wordt Thambayah Severimutti (want hij is gedoopt) te Colombogam gelaten.

Toen de oude Kandapper, altijd op de loer, zijn kind niet onder de weezen te Kayts aantrof, ging hij heimelijk met Ponnatchi, zijne vrouw, naar Colombogam. Ongelukkig werd de deur niet bewaakt; zij treden binnen en overvallen hun zoon in eene zaal, waaruit hij niet kan ontsnappen-