TWEE KLEINE MARTELAREN,

Het was tijdens den bloedigen opstand van de Boksers in China. Overal werden missionarissen en chistenen als wilde dieren opgespoord, achtervolgd en om het leven gebracht. De tooneelen van wreedheid, die weleer te Rome onder de christenvervolgingen plaats grepen, deden zich opnieuw voor. Het was alsof de hel, een oogenblik ontketend, de uitbreiding van het rijk Gods in China wilde stuiten en de kiem er van in het bloed der volgelingen van Jesus Christus versmachten.

Toch moet de kerk van Christus zich verheugen in dien tijd van jammer en strijd, want talrijk en schiterend waren de overwinningen behaald op de trawanten van den duivel, door de standvastigheid en den stichtenden dood van velen.'

Onder de vele tooneelen van wreedheid van den kant der vervolgers en heldhaftigheid van den kant der martelaren, wordt ons het volgende als een der treffendste medegedeeld door een Pater Minderbroeder, Missionaris in China.

De Boksers zijn een Christenhuis binnengedrongen. De vader wordt met het zwaard van het leven beroofd. Het bloed gutst uit de wonden. De moeder en twee kleine kinderen bevinden zich in hetzelfde vertrek.

Moeder, vraagt de kleine, wat doet vader?

Vader gaat naar den hemel

Moet men met een sabel naar den hemel gaan, Moe ?

wees nu stil en niet naar vader zien ; houd uw handjes voor de oogen en uw hoofdje wat omlaag.

De kleine doet zoo en vraagt weer:

Gaan we nu allemaal naar het paradijs?

De H. Maagd zal u komen afhalen.

Waar is de H. Maagd nu ?

Zij is al dicht bij de deur.

A.

10