Ik laat U denken hoe heerlijk deze H. Mis was.

Hoeveel schoone gezangen hoeveel diep buigende hoofden, hoeveel eerbiedig gebogen knieën voor de geheimnisvolle kribbe van het Kindje Jezus, dat die overvloedigste zegeningen over de godvruchtige Christenen uitstortte.

Eindelijk vertrekken die kinderen Gods, de ziel verheugd en gansch vervuld van de aangename geuren des gebeds. De tempel werd allengs ledig.

De sneeuw viel neder in dikke, zeer dikke vlokken

Ghristoffel, dunnetjes gekleed, sloot zich bibberend tegen zijne moeder aan die met een baaien kapmantel gedekt was.

„Arme kleine, volg mij, sprak ze, ik zal voor u een wegje banen in de sneeuw; houd goed mijn mantel vast om te kunnen volgen. Mocht ge toevallig vermoeid worden, dan zal ik nog wel kracht vinden, denk ik, om u te dragen.”

„Ik ben niet vermoeid, moeder,” antwoordde de kleine, en in gedachte voegde hij er bij: Ik zal nooit moe worden.

Langs het onder de sneeuw bedolven pad gingen zij langzaam voort, toen Ghristoffel, die met kinderstapjes zijn moeder volgde, een zachten glans waarnam die op de sneeuw schitterde. Hij bleef staan en zag een klein blond kindje, dat zijn armpjes naar hem uitstak.

Ach ! wat heb ik kou ! Ghristoffel neem mij mee om mij te verwarmen.

Helaas 1 mijn kleine broeder, hoe zou ik u kunnen ver warmen ? Ik ben zelf verstijfd van kou ! Kom niettemin kom hier op mijn hart, dat is nog warm.

En Ghristoffel bukte zich, om den kleinen verlatene op te nemen; daarna versnelde hij zijn stap om zijn moeder in te halen. Hij liep zoo hard hij kon. Van tijd tot tijd hield hij even stil om adem te halen, en om de poezelige handjes van het schoone kind, dat hem liefderijk toelachte warm te kussen. Ach 1 wat wordt gij zwaar, zuchtte eensklaps de arme Ghristoffel, ik kan volstrekt niet meer verder! Moed, mijn broeder, nog eenige schreden 1