strooming vernield en nu is hij blootgesteld aan de woede der heidenen.

Naar de ziel echter schijnt hij rijk aan hemelsche goederen. Hij is nog niet gedoopt, want, daar hij niet lezen kan, leert hij zeer moeilijk zijn catechismus. Maar die onwetende man is vol ijver: hij predikt en een tiental zielen zijn reeds door hem bekeerd en hebben het H. Doopsel ontvangen, welke genade hij nog mist.

Zijn verlangen om bekeerlingen te maken is oorzaak van de wreede vervolging, welke de heidenen hem aandoen.

Ongeveer een maand geleden verzocht hem een jongeling van 17 jaar hem als catechumeen in te schrijven. Tevens gaf hij zijn verlangen te kennen op onze stadsschool te worden aangenomen. Tsjee-king-fo zei hem, dat hij voor het laatste de toestemming van zijn vader moest hebben, die dan ook catechuneen moest worden, daar men de kinderen zonder de ouders niet doopte. Hij zocht daarom den vader van den jongeling op en deed hem het verlangen van zijn zoon kermen. De heiden werd boos en zei hem vol gramschap, dat hij nooit Christen zou worden en dit zijn zoon insgelijks verbood.

Het gesprek lokte nieuwsgierigen, de buren kwamen bij elkaar en weldra waren al de bewoners van het dorp tegenwoordig. Vreeselijke verwenschingen werden tegen den Christen godsdienst uitgebraakt en bijna onmiddellijk kwam het tot mishandelingen. De sterksten onder hen maakten zich van Tsjee-king-fo meester. Zij zeiden hem, dat iemand als hij, die de voorvaderen niet aanbidt, het recht niet had in hunne dorpen te komen; dat, ingeval hij aanspraak maakte op recht, hij zijn godsdienst moest verzaken en voor de schouwtooneelen in de pagoden moest betalen.

Op zijn weigering wordt de catechumeen aan de duimen opgehangen en wreedelijk gegeeseld. Zijn smartkreten doen de menigte lachen. Men ontdeed hem van zijne bovenkleederen en hij bleef aldus vijf dagen zonder eten