zielen en vooral de genade voor de priesters, kon niet verkregen worden dan door de vereeniging met het kruis. Zij begreep zulks en tot haar dood hield zij niet op, het kruis geduldig te dragen. Hare verdiensten waren des te grooter, omdat zij daarbij de gevoeligheid harer natuur moest bedwingen ; bij elke gelegenheid bestreed zij dezelve; ook begreep zij, dat zij van af het begin harer vorming zich moest onderwerpen aan de gestrengheden van den Regel, in zoo verre zulks met de voorzichtigheid overeen te brengen was.

Men zou geneigd zijn, te gelooven dat deze bevoorrechte ziel moest baden in de vertroostingen eener gevoelige godsvrucht, voortdurend op den Thabor moest verblijven. God echter handelde geheel anders met haar. Op het oogenblik harer professie-retraite schreef zij aan hare zuster Marie:

„Uwe kleine dochter hoort volstrekt geen hemelsche melodie: ik ondervind veel dorheden ! ’t Is waar, haar Bruidegom leidt haar door vruchtbare en heerlijke landen maar de nacht belet haar de schoonheden er van te bewonderen en vooral die te genieten.

„Gij meent misschien dat zij zich daarover bedroeft ! Volstrekt niet; integendeel, zij is gelukkig, haar Bruidegom te volgen om Hem zelven en niet om zijne gaven. Hij is zoo schoon, zoo verrukkelijk! zelfs als Hij niet spreekt, ja zelfs als Hij zich verbergt 1

„Wel verre van troost te ondervinden, zegt zij nog,»was de grootste dorheid, bijna verlatenheid van den kant van God mijn deel. Jezus sliep als altijd in mijn scheepje.”

Voor dat zij die bladzijden schrijft waarin zooveel doorzicht in hel geestelijk leven doorschijnt betrekkelijk het nieuw gebod dat Jezus aan zijn Apostelen gaf over de beoefening der broederlijke liefde, laat zij geen enkele gelegenheid ontsnappen, aan God hare liefde te toonen door het bewijzen van liefdediensten aan hare medezusters. Zij