naar geen stoel, want dat meubel is onbekend ; de heer des huizes en Mevrouw hurken uren lang op den grond en de kleine broer of zus kruipt even zoo vroolijk rond als op een mooi tapijt, ’t Is eenvoudig en weinig kostbaar. Het eenige noodige gerief in een Hindoesch (Koelie) huishouden zijn borden en koperen kruiken, mooi gepoetst en kunstig gesneden.

Om te drinken heeft een Koelie geen glas noodig, maar giet den drank uit de kruik in de hand en brengt die aan den mond. Dat is de oorspronkelijke oer-manier van drinken. Zoo maakt hij de kruik niet vuil en deze besmeurt niet zijne lippen. Een dubbel voordeel!

Hoe zij rooken.

Er is in elk huisgezin nog een meubel, dat nooit ontbreekt en onmisbaar is, ’t is de tjilam of pijp. Zij is van gebakken aarde en erg breekbaar. Laat ge ze vallen, dan behoeft ge de moeite niet te doen van ze op te rapen. Ze is net zoo zeker kapot als... een goudsche pijp. Zij heeft den vorm van een kleine schoorsteenbuis. Eerst stopt men er een beetje vodden in, dan een weinig tabak met suiker gemengd ; boven daarop een gloeiend kooltje vuur zoo groot als een knikker. Mijnheer de Koelie hurkt neer, plaatst zijn kooltje midden in de pijp en begint te blazen en te hoesten totdat zpn tabak vuur vat. Dan neemt hij den pijpekop in zijn beide handen, zoodat deze een verlengstuk vormen van de pijp, trekt en blaast en hoest en de rook begint te komen door neus en mond; weldra stijgen er rookwolken op als uit een locomotief; men weet waarlijk niet, waar ze vandaan komen, (maar ze zijn er) en als ge denkt: nu is ’t gedaan, begint het opnieuw, alsof er ergens een braad woedt, die zich dreigend laat aanzien. Dan wordt de pijp overgegeven aan een buurman, die hetzelfde spelletje herbegint.