ligde taal, welke zij op het voordoen van hunne meesters gemompeld hebben, en waarvan deze, voor het grootste gedeelte noch het schrift, noch den zin verstaan.

Met dat alles neemt luiheid, den Oosterlingen zoo eigen, van dag tot dag toe ; want, wij bekennen dat onze Siamezen lui zijn. Omdat zij echter vernuftig en weetgierig zijn, en men werken moet om te kunnen eten, oefenen wij ze in een of ander ambacht. Sedert eenige jaren, dank der betrekking met de Europianen en vooral met de Missionarissen, die voor alles-en-nog-wat geschikt moeten zijn, is bet in Siam een gebruik, ja zelfs een hevige drift geworden, om de vixa, dat is: de namen der kunsten te leeren. Hieruit kan men gemakkelijk besluiten, dat wij door aan weezen, welke de Missie verzamelt, eene toekomst te verzekeren, een middel in de hand zouden hebben om de Siamezen voor onzen heiligen godsdienst te winnen. Mijne brave vriendjes, gij zijt reeds wel begonnen met ons tot dat einde een deel in uwe aalmoezen te schenken ; en hierom beginnen uwe jonge broertjes en zusjes reeds de handen aan het werk te slaan.

Maar tot hiertoe, zullen misschien mijne jonge dochters zeggen, gaat alles wat gij verhaalt meer de jongens dan de meisjes aan. Nu laten wij dan ook eens een woordje spreken van hetgeen bijzonder de opvoeding dezer laatsten aangaat. Dit is spoedig gedaan, want als zij maar koeken kunnen bakken, sigaartjes maken en den betel rollen, zie, dan kunnen ze huwen. De heidenen denken niet, zoo het schijnt, dat de vrouw zoo vele talenten heeft om te lezen en te schrijven, als de man. Zij vallen de meisjes dus in dit opzicht niet zeer lastig. Wat het naaien aangaat, dit is niet in het bijzonder eigen aan de vrouw en die naaien kunnen zijn niet talrijk, noch zeer bekwaam in een land, waar een stuk ongesneden stof tot kleeding dient. Hiervan moet men echter onze Annamitische religeuzen uit-