O lieve verschijning in schoonen nacht,
Die ons dat gezegendste Kindje bracht,
De bloeme der bloemen, der sterren ster.
Ach Bethlemsche velden, gij zijt zoo ver !
Ik wilde zoo gaarne naar Bethlein gaan
En vroom daar bij ’t arme stalke staan,
En binnengetreden er kussen den grond.
Waar eens dat gezegende kribbeke stond.