vergeefsche moeite. Zoo lang ik leeif wordt het kind door uwen ploertigen makelaar niet verkocht. En om kortte gaan morgen rijd ik naar de stad en bied het kind de H. Kindsheid aan, en lederen prijs dien men mij biedt zal ik aannemen.” „Domoor,” verweet hem de oude, „men zal u met een 40 of 50 ligaturen wandelen sturen, en ik maak er wel 300 voor.” „Mijn part 3 duizend of 30 duizend, antwoordd ■ de vader, gij zult niet over het kind beschikken. Ik wil geen winst ten koste van het geluk van mijn kind. Kleine Hagelsteen is mijn kind. Ik beschik er over, en morgen vertrek ik.”

De oude zweeg, het laatste woord was nog niet gesproken, meende hij. Des anderen daags was het marktdag. Een groot getal landlieden trok met hun ezels, die onder den zwaren last gebukt gingen, naar de stad met hare duizend torens. Terwijl de moeder haar dochtertje aankleedde en herhaaldelijk aan haar hart drukte, legde vader twee zakken sorgho op den rug van zijn ezeltje. Daarover spreidde hij een deken uit, en vroeg de moeder het kind te brengen. Een laatste omhelzing en in een wip zat Kleine Hagelsteen op te zakken.

Ondertusschen sluipt de grootvader behoedzaam als een roofdier, de straat op, waarlangs de marktgangers onder vroolijk gesnap naar de markt trokken. Toen de Vader zijn ezel aan den toom het erf afleidde,, ging de grootvader languit voor hem op den grond liggen, zoodat de zoon alleen door den ezel over het lichaam van zijn vader te drijven en hem zoo de grootste oneer aan te doen, het erf kon verlaten. Dat is het beste middel om iemand op te houden en om hem te beletten te wijken.

De boeren scharen zich in troepjes om hen heen, vragen, twisten, keuren goed en af en de vader van Kleine Hagel-