Mijn kind, gij hebt gelijk, zeide de Zuster ernstig. Hecht u aan Jezus: niets zal u van Hem kunnen scheiden. Den volgenden morgen riep Moeder het kind.

„Paro is daar en vraagt naar u. Kom met mij mee.

O 1 Tayaree, ik wil niet bij haar terugkeeren.

Wees gerust, verzekerde Moeder, zij zal u niet met geweld meenemen.”

Paro was een afzichtelijk wijf, haar gezicht was door drift verwrongen: ~

Ha! daar is ze, schreeuwde zij, toen zij het kind zag. Gisteren heb ik u heel den dag gezocht. Kom, zoo niet ”

De kleine omknelde met hare handen den ozenkrans der Zuster en onder deze bescherming antwoordde zij ferm en vol moed.

„Schreeuw maar zoo hard niet Paro, ik ben niet bang. Gij zijt ondeugend; gij sloegt mij; daarom ben ik weggeloopen. Nu heb ik moeders, een kleed, rijst: gij kunt heengaan, ik wil niet meer bij u terugkeeren.”

De oude, verbitterd, trachtte de kleine vast te grijpen; deze vluchtte achter de Tayaree.

„Ga heen, gij zijt mijn moeder niet: gij hebt geen rechtop mij, ik zal u niet volgen.

Gij zult komen, brulde Paro. Als gij weigert het klooster te verlaten, ga ik aan de politie zeggen, dat gij mijne juweelen gestolen hebt.

Uwe juweelen 1 eide het kind zonder zich te ontstellen. Gij hebt er geen gehad. Met uitzondering van den ring, die gebroken werd, op den dag van uw weduwschap. Welke juweelen bezit gij ? Wat mij betreft, ik verklaar, dat ik niets weggehaald heb; en mij zal men gelooven. Neen, Paro ik kom bij u niet meer terug.

De oude verwijderde zich, terwijl zij duizend verwenschingen uitte; maar Paravedi had het pleit gewonnen.

Was deze ontroering voor haar te sterk geweest? Ik weet