Gij zijt hare grootouders, gij hebt alle recht op haar.

Wij willen ze niet tegenwerken.

Een koppige kleine tegenwerken! Kijk, laat mij begaan, morgen zult gij Faravedie terughebben.

Wat zijt ge van plan Faro ?

Ziehier. Ik zal haar op naam van haar vader een brief schrijven, waarin hij haar aan u toevertrouwt, alvorens te sterven. Ik zal hem onderteekenen en gij zult hem naar de Tayarees brengen.” '

Zoo gezegd, zoo gedaan. Den volgenden dag kwamen de twee oudjes met Paro opnieuw naar het kind vrageir. Zij kwam weer in de spreekkamer.

„Gij moet haar weer aan hare familie teruggeven, zeide Paro brutaal tegen de zusters. De wetten zijn tegen u, gij kunt de kleine niet langer meer houden. Ziehier den brief dien haar vader voor zijn dood geschreven heeft.

Mijn vader heeft ntets geschreven, verklaarde Faravedie. Hij is plotseling gestorven, terwijl hij de carry at.

Gij weet niet wat gij zegt, kleine, antwoordde Faro woedend. Hij schreef toch, hier is zijn brief.”

Te gelijker tijd reikte zij een papier 'over, De Tayaree onderzocht het. Zij kreeg een gelukkigen inval. „Hebt gij gisteren niet, gezegd, vroeg ze aan 'de grootouders, dat gij van een Indiër den dood van uwe kinderen vernomen hadt? Bracht hij u dezen brief? De arme oudjes, lieten geheel beschaamd, het hoofd hangen. Zij waren er niet op voorbereid, de list van Faro te ondersteunen.

Faravedie, die zich gered zag, zegde op haar beurt:

„Schaam u niet, de waarheid te zeggen, grootvader. Is het Faro niet, die den brief uitgevonden heeft?”

Kleine adder 1 riep het wijf uit.

~ Zwijg, zeide Tayaree op strengen toon. Pak je weg Faro of ik laat u aanhouden, omdat gij aan vaischheid in geschrift schuldig zijt.