telde Keesje aan alleman, dat hij Sint Janneke zijn mocht, maar van dien droom, daar zei hij niets van', want hij was bang, dat de jongens hem dan zouden uitlachen. Was ’t toch maar gauw Donderdag ! Keesje kon niet meer wachten. Hij moest Sint Janneke zijn! Vooral om dat mooie, lieve schaapje, dat hij dan mocht leiden. Op Woensdagmiddag was vader met Keesje bij boer Bart een lammeke gaan vragen. En ze kregen er een. Zoo’n mooi I ’t Huppelde en danste in de wei. Boer Bart pakte het en deed het een touwtje aan. Eerst wilde het niet goed mee; daarom moest vader het leiden, ’t Blaatte zoo treurig, ’t Wou liever bij de andere schapen blijven! Op straat begon het goed te loopen, en nu moest Sint Janneke maar probeeren, of hij het vast kon houden. Keesje had toch eigenlijk wel een beetje schrik, dat het niet lukken zou. Maar ’t ging goed en hij stapte fier achter het beestje aan. Oh I wat was hij nu een groote man I En morgen zou hij nog veel grooter zijn ! Dat mooie pakje ! Dan zeiden alle menschen : „Kijk, daar heb je Sint Jannekel” Hé I

’s Avonds .moest Keesje vroeg naar bed om den volgenden morgen goed uitgeslapen te zijn. Maar hij kon dien nacht toch niet goed slapen, en ’s morgens was hij wakker al lang voor ’t tijd \yas. Hij lag al op zijn bedje te roepen: „Moe, mag ik er nou uit ?” Zijn hartje klopte van verlangen, en wat was ’t ventje blij, toen moe zei: „Kom maar vent.”

Gauw sprong hij zijn bedje uit. Hij werd nog beter dan anders gewasschen; hij deed zijn morgengebedje en moest toen een boterham eten. Och nee, die smaakte hem niet. Keesje zou straks wel eten, als hij St. Janneke was geweest. Om acht uur ging het ventje naar de Zusters toe om aangekleed te worden. De Zusters hadden het zoo druk dien