zóó ver van ons afstaan, dat men ’t slechts met «lichtjaren” kan uitdrukken. Zoo’n ster is b. v. de poolster, die je eiken avond in ’t Noorden kunt zien staan; aan haar grootte en glans is ze best te kennen. Die staat maar eventjes 48 lichtjaren van ons af, dat is 432 biljoen (432.000.000.000.000) kilometer.

Sjonges, dat zijn me getallen!

Ja, en toch zijn er nog sterren, die wel twee-, tien-, ja honderdmaal zoo ver van ons af zijn, zóó zóó verschrikkelijk ver, dat de grootste geleerden de getallen niet kunnen vinden om het ons te zeggen.

En wie heeft de aarde, de maan, de zon en al die sterren geschapen ?

Dat heeft God gedaan. Niemand anders kon dat dan Hij.

O, hoe groot, hoe machtig is God toch 1

En hoeveel zijn die aarde, die maan, die zon en al die sterren wel waard ?

Dat zal ik u zeggen.

Ik zeg u niet, hoeveel miljoen of miljard of biljoen gulden ze waard zijn. Dat kan ik niet, en dat kan niemand. Maar wat ik wel zeggen kan, is, dat al die zonnen, manen en andere hemelbollen te zamen op verre na niet zooveel waard zijn als ik of gij alleen, ja niet eens zooveel als het armste, kleinste heidenkindje dat in China of Afrika woont. Beide, de hemelbollen en dat kindje, zijn door God geschapen. Hij weet het best, welk van die twee het meeste waard is.

Welnu, dat is dat kindje.

Hoe zooj?

Wel, dat kind heeft verstand om iets te kennen, een hartje om te beminnen. Het kan met z’n verstand Onzen Lieven Heer leeren kennen, en met z’n hartje hem liefhebben.