helt het schip wat over; er moet gepompt worden; over ’n uurtje is alles in orde.” En hij snelt weg óm in de andere hutten eveneens alles te sluiten.

De passagiers loopen heen en weer door de gangen. Vlug kleeden we ons wat aan en dan de deur uit! Om beter op de hoogte te komen, begeven we ons naar het dichtbijliggend eerste-klassalon. Maar ’t kost moeite de trap op te komen. Wegens de helling van de boot kun jeniet rechtop staan en je moet je vastklemmen om niet als een dronkeman door het trapportaal te rollen. In ’t salon vinden we al wat volk bijeen, de meesten half in nachtgewaad, opgeschrikt uit hun eersten slaap.

Allerlei vragen stelt men elkander; niemand er het fijne van* en de lui die ’t weten, durven het niet zeggen, 't Is eenvoudig: we vergaan, langzaam, maar zeker. Steeds meer helt het schip naar stuurboord over. Straks zal het zijn evenwicht verliezen en verdwijnen in de diepte, ’t Is maar gelukkig, dat de passagiers het gevaar niet inzien, wij evenmin als de anderen. Er is zoowat 1500 man aan boord, waaronder zeer veel vrouwen en kinderen. Onder de passagiers bevinden zich ook enkele scheepscommandanten, die op weg zijn om hun schip te halen. Die zien natuurlijk het gevaar heel goed in, maar doen toch hun best om de reizigers gerust te stellen. „Geen gevaar!” klinkt het van alle kanten. Maar de boot stoort zich daaraan niet; ze gaat al sterker en sterker overhellen en je moet je aan alles vasthouden om niet door de zaal te rollen. Allerlei verklaringen van het feit gaan van mond tot mond. ’t Is half twaalf. Er klinkt een teeken met het volgend bevel : „Dames en heeren, iedereen moet onmiddellijk zijn reddingsgordel aandoen.” De jobsbode voegt er natuurlijk bij: „t Is