de stichting er van toeschrijven aan een bijzondere ingeving Gods.”

De Bisschop van Breda geeft aan zijn Geestelijken de volgende gedragslijn.

P De priesters zullen aan de geloovigen het werk der Missiën in hunne predikatiën, catechismussen en vergaderingen aanbevelen.

2= Zij zullen de zelateurs en zelatricen vóórlichten en aanwakkeren.

3= Zij zullen de ontluiking en ontwikkeling van roepingen voor de Missiën bevorderen.

„Eindelijk,” zoo gaat de Bisschop voort, „alle werken ten bate der Missiën moeten gesteund en begunstigd worden in ons Diocees, vooral echter de Voortplanting des Geloofs, de H. Kindsheid, de Indische Missievereeniging en de Nederlandsche Missionarissen. Om de Missiën beter bekend te maken, om bij de geloovigen een levendige belangstelling te wekken en te onderhouden, om aan de geheele beweging in ons Diocees een gelijkvormige leiding te geven, hebben wij (23 Juli 1918) een Missie-Comité opgericht en bevelen dat levendig in de goedgunstigheid en medewerking onzer geestelijkheid.”

Mgr. Schrijnen, bisschop van Roermond, schrijft aan zijn priesters:

„Als ooit de Missiën in nood geweest- zijn, dan is het zeker nu, tengevolge van den wreeden en iangdurigen oorlog. Wij meenen dus aan de verlangens van onze geestelijkheid te voldoen met in ons Bisdom een Diocesaan Missie-Comité op te richten, zooals in de andere Bisdommen van Nederland geschied is. Zijn taak zal zijn, in al haar vormen en in geheel haar uitgestrektheid de actie ten bate der Missiën te bevorderen. Wij hopen en bidden, dat God de werking van dit Comité moge zegenen, en dat onze Geestelijkheid aan dat Comité al de medewerking zal verleenen, waartoe zij in staat is.”

Niet minder dringend spreekt de Bisschop van Haarlem,