Mgr. Callier. In zijn herderlijk schrijven zan 12 Maart 1919 zegt Z.D.H.:

„Talrijk zijn zeker de goede werken, waarvoor men tegenwoordig de hulp der geestelijkheid vraagt, maar wij kernen geen beter middel om den ijver en het godsdienstig leven in de parochiën op te wekken dan te werken aan de uitbreiding van het Christen geloof onder de heidenen. De geloovigen zullen beter leeren kennen en waardeeren de onschatbare gave van ons H. Geloof, als men hun dikwijls voor oogen houdt de onbeschrijfelijke ellende van het heidendom. Eerbied en liefde voor de H. Kerk zullen bij de geloovigen grooter worden, naarmate zij duidelijker leeren inzien, welke teedere zorg die Moeder heeft voor de onsterfelijke ziel van al hare kinderen. Het heldhaftig en opofferend leven, dat de missionaris zich oplegt, zal voor hen een voorbeeld en een aanmoediging zijn om ook zich eenige toewijding en opoffering te getroosten voor het eeuwig heil der zielen, voor welke Jezus Christus zijn kostbaar Bloed vergoten heeft.”

Daarom stelde Z.D.H. (2 April 1919) een Diocesaan Missiecomité in, „dat voor taak heeft de priesters, en door dezen de geloovigen, er toe te brengen, ijverig en standvastig hunne medewerking te verleenen aan de vreemde Missiën, voornamelijk aan de Broederschap van den H. Geest tot Voortplanting des Geloofs en aan de H. Kindsheid.”

Is de ijver, dien Nederland voor de Missiën ontplooit, niet waarlijk bewonderenswaardig en was het voor de Annalen niet een plicht er op te wijzen ?

(Annales de TOeuvre de la Ste Enfance Tom. LXX, no 428.)

R. Z.