Een andere jongen was stilletjes aan ’t sparen gegaan. Hij wou ’t missiebusje ineens vol krijgen. Maar dat zou kruim kosten, want veel centen vielen er voor hem niet af.

’t Wou maar niet vooruit, en eiken keer als hij z’n centjes ging tellen, was hij direct aan ’t eind. Wacht, ik zal halfjes zien te krijgen, dacht hij, dat is dadelijk veel meer. En hij begon z’n centen in te wisseien tegen halfjes. Nu ging het in ieder geval wat vlugger vooruit. Maar ’t zou nog lang duren eer hij aan de honderd was, en minder dan honderd deed hij ’t niet. Zoo bleef hij sparen, week in, week uit, maand op maand, en eindelijk had hij 96 halfjes in z’n missiespaarpotje.

Maar de oorlog was uit en ’t jochie, een Belgisch vluchtelingetje, moest naar z’n vaderland terug. Wat vond hij het treurig, dat hij niet aan de 100 was. Z’n pleegvader had er wel 2 centen bij gedaan, maar met dat al waren ’t geen 100 halfjes. Gelukkig wist de frater er nog wel vier op te scharrelen, die hij met den baas omwisselde, en toen de jongen ’s anderendaags naar België vertrok, kon hij z’n moeder vertellen van de 100 halfjes, die hij voor de missie gespaard had.

En nu een vraagje ; Als alle Hollandsche katholieke jongens ieder jaar 100 centen spaarden voor de missie, hoeveel gulden zou dat geven ? Wie weet dat ?

„Pater, nu doe ik het nooit meer!”

In Achter-Indië was een man, die katholiek wilde worden. Maar hij had één groot gebrek : hij maakte zich gedurig dronken. Toen hij bij den missionaris kwam, maakte die hem duidelijk, dat hij zou moeten beloven, voortaan matig te zijn; anders kon hij onmogelijk gedoopt worden; want een dronkaard kan niet als een goed katholiek leven. Dit was voor den man geen