baar voor arme heidenen. „De Christenen hebben hun verstand verloren, om zoo te spreken,” zoo zeiden ze.

Jacobus ging mij voorbij, met een touw om den hals, en weggeleid door den beul, die hem het hoofd zou afslaan. Ik hief de hand op om hem een laatste absolutie te geven. Hij antwoordde mij door het opheffen van zijn geboeide handen en wees me naar den hemel Een zachte lach lag er op zijn gelaat, als ging hij naar een feest.

Over de bijzonderheden van de martelingen, die toen plaats hadden, kon Mgr. Livinhac, de eerste Apostolische Vicaris van de Ugandamissie, het volgende vernemen:

Charles Lwanga, hoofd van de Christen hofjonkers en reeds in deze geschiedenis vermeld, werd van zijn makkers gescheiden. Waarschijnlijk hoopte men dezen gemakkelijker tot geloofsverzaking te kunnen brengen. De beul Senkolé vroeg den koning, Charles aan hem over te leveren, en beloofde, dat hij dezen zou folteren gelijk hij het verdiende. Hij begon met vuur aan de voeten van den martelaar te leggen. Het vuur aanblazend, zei hij tot hem;

„Laat God nu komen om u uit dit vuur te redden.”

,Ge weet niet, wat ge zegt. Ge giet nu verfrisschend water op mijn lichaam, maar de God, Dien gc nu met uw spot beleedigt, zal u eenmaal in waarachtig vuur dompelen.”

Daarna in zich zelven gekeerd, verdroeg hij zijn lange marteling, zonder één enkele klacht te uiten.

De drie jongsten van de hofjonkers, Simeon Sébuta, Dionysius Kamiuka en Wélabé deze laatste nog slechts Catechumeen wekten het medelijden op van het hoofd der beulen. De oude beul Mkadjanga, die in zijn loopbaan van strafrechter nog nooit zijn wreedheden op zulke jonge kinderen had uitgeoefend, was besloten, ze te redden.

„Verklaart eenvoudig, dat ge niet meer zult bidden, en de kabaka zal u gratie schenken.”

De kinderen antwoordden: „Wij zullen niet ophouden met bidden, zoolang we in dit leven zijn.”