Maar waar moest hij er nu mee blijven ? Nergens woonden er missionarissen in de buurt. Maar moeder wist raad. Hij moest het maar naar den pastoor brengen, die zou het wel verzenden. Op ’n donkeren avond schelde Frits zachtjes aan bij de pastorie met z’n bus in de h:nd.

Hij schrok wel ’n beetje, toen Kaat de deur zachtjes open (deed, maar stapte toch dapper naai binnen.

„Wel Frits, jij hier, dat doet me plezier ” zei Kaat. „Jij moet zeker meneer Pastoor htbben 1”

„Toch niet,” zei Frits, „als jij dit maar aan meneer pastoor wilt geven voor de missie.”

„Voor de mis— sie 1 En heb jij dat alleen gespaard ?” riep Kaat en wel zoo hard, dat de pastoor opsprong uit z’n zetel en naar de deur kwam.

„Meneer Pastoor, kijk eens hier onze goeie Frits! Die is aan het werken voor de missie. Die zal nog missionaris worden 1”

en de pastoor zat ontroerd te luisteren

Een oogenblik later stond Frits naast meneer Pastoor in de kamer.

Pastoor schudde de bus leeg. „Allemaal voor de missie ?” vroeg hij ongeloovig.

„ja meneer Pastoor.”

En van wie is dat allemaal?”