vloog meneer op. „Dat vraagt maar steeds meer geld en ze zouden de heele week vrijaf willen hebben !”

.Maar meneer...

„Niks te maren ! ’k Geef geen vrijaf van de week, vandaag niet en mórgen niet en geen enkelen dag.”

Misschien is ie straks beter, dacht de boekhouder en liet het erbij.

Maar de patroon had al spijt, dat hij z’n trouwen boekhouder, waarop nooit iets was aan te merken, zoo had afgesnauwd. Voortdurend moest hij weer naar hem kijken en ’t viel hem op dat de man er zoo terneergeslagen uitzag.

„Blankers, kom eens even,” zei hij op ’t laatst.

De boekhouder kwam.

„Ik ben daar straks misschien wat haastig geweest,” begon meneer weer, „me dunkt dat ge er zoo treurig uitziet. Is er misschien iets met de familie ?”

Uit den optocht te Oud Gastel.