’s Zaterdags zou ik de H Mis lezen te Ho, en Mgr. te Assahan, ruim anderhalf uur (met de auto) verder, ’s Morgens nog ’n paar doopsels en ’n huwelijk, en om zeven uur gingen Mgr. en ik reeds op weg.

Om negen uur kwamen we te Assahan aan, waar ik recht uit de auto den biechtstoel instapte. Om half elf was ik klaar ; toen ging ik Mgr. de Mis dienen ; daarna toediening van ’t H. Vormsel en ’t Doopsel aan ’n twintigtal.

Om half één namen we ons ontbijt en middagmaal samen. Toen gauw naar Lome, waar we om vier uur aankwamen. Zoo hadden we héél de week doorgebracht in kerk en auto. Ik moest ’s avonds weer naar Denu, omdat ’t den volgenden dag Maria Hemelvaart was. Mgr. gaf me de gaven der geloovigen, bestaande uit 7 kippen, ’n zakje rijst, en eenige jams en wat eieren.

Daarmee ging ik, gelukkig, naar Denu. Gelukkig was ik, omdat ik ’n weinig had mogen werken in den Wijngaard des Heeren.

’s Woensdags kwam ik weer te Lome terug, om Donderdag naar Palome te gaan ; ditmaal met den trein.

We haden één plaats, Aga, overgeslagen, en dikwijls hadden de christenen reeds brieven gestuurd, waaruit ’t vurig verlangen der brave menschen bleek, om den Pater in hun midden te zien. Donderdag, Vrijdag en Zaterdag met ’n vrachtauto (iets beters was er niet) naar Aga, ’n plaats, prachtig gelegen op de helling van ’n berg.

’t Patershuis ligt ook tegen de helling, maar de kerk is in ’t dal.

Weer biechthooren en doopen, ’s Zondags Hoogmis met processie en daarna zegening der jams en andere vruchten.

’s Maandags ging ik weer naar Palomeh terug, waar ’k blijven moest tot Woensdag, en ’k ondertusschen ’t gewone parochiewerk deed.

Nu kon ik nog eens op m’n gemak de werkzaamheden der laatste anderhalve week overzien :

1300 Communiën.

1000 Biechten.

100 Doopsels.