plezier. Niet alleen gaf hij het bevel, dat alle kinderen naar de school moesten gaan, maar hij kwam dikwijls zelf om de lessen bij te wonen.

Wat echter de hoofdzaak was en wat ik met bizonderen nadruk wil zeggen is, dat Willem een door en door brave en onschuldige knaap was. Voor hij in het onderwijs gebruikt werd, ging hij iederen Zaterdag te biechten en ’s Zondags onder de H. Mis te Communie. Daarbij stichtte hij iedereen, zelfs zijn biechtvader, door zijn godsvrucht en vroom gedrag. Willem wist, wat hij deed, als hij te biechten of te Communie ging ; bij hem was het geen sleur of ook niet om bij den Pater op een goed blaadje te staan. Daarom was zijn godsvrucht niet gemaakt of slechts uiterlijk. Hij was altijd even vroom, of hij gezien werd of niet. Dit merkte ik 't beste, wanneer hij in zijn vrijen tijd stilletjes naar de kapel ging, om zijn God in 't heilig Sacrament te groeten en te aanbidden. Omdat mijn kamer juist tegenover den ingang van de kapel lag, had ik dikwijls de gelegenheid om ongemerkt de kleine en groote vereerders van het Allerheiligste te zien binnengaan. Wanneer men van een zwarte kan zeggen, dat hij onschuldig is, beteekent dat heel wat meer, dan wanneer men dit van een kind in Europa zegt. Het zwarte kind stamt gewoonlijk van heidensche ouders af, die geen geboden Gods kennen en niet weten, wat past of niet past. Zoo'n kind ziet veel, dat slecht is, en alleen in de school hoort het, dat men dat niet mag doen. Wanneer nu een kind aan het woord van den onderwijzer en van den missionaris meèr geloof hecht dan aan ’t slechte voorbeeld van volwassenen en van zijn kameraden en de booze lusten van zijn hart, dan moet men voor zoo'n kind achting en eerbied hebben. Het draagt toch volgens de woorden van den Apostel Paulus naast de vele slechte overgeërfde neigingen een grooten schat in zich; het is een kind Gods en men kan 't bijna in z'n oogen lezen en aan z'n gezicht zien, dat er iets bizonders met hem is.