wat gevraagd werd en gingen aan hun werk maar zij bleven den geheelen dag ongerust en angstig.

Tegen den avond waren de af gestraften reeds veel beter. . zij konden opzitten en gebruikten met smaak den verkwikkenden drank, hun door de handige negers bereid daarna dienden dezen een lichten maaltijd op en hielpen nog eens de gewonde ruggen zuiveren en verbinden. Maar er werd geen enkel woord bij gesproken ; zwijgend met ernstig gelaat liepen de negers af en aan ook toonden hun blikken geen medelijden blijkbaar handelden de zwarten enkel uit ,plichtgevoel elk teeken van genegenheid ontbrak Toen alles rondom volkomen rustig was, trad Johannus bij de zieken binnen, hoog voor den den meester en knikte tegen den baas en vroeg daarna :

„Is er nog iets, wat we voor U doen kunnen, mijnheer ? U hebt niets meer te vreezen, niemand wil U verder kwaad ; om beurten zullen de Christenen van nacht hier in de tent wacht houden, voor het geval, U een van tweeën geholpen moet worden.”

De blanke officier wenkte Johannus naderbij, wees hem een zetel aan en zei :

„We hebben aan U en uw geloofsgenooten onze redding en ons leven te danken wat kan ik doen, om mijn erkentelijkheid daarvoor te toonen ? U de vrijheid geven staat niet in mijn macht, maar wat je anders verlangt, is U van te voren toegestaan, voor U en de uwen, de Christenen."

„De Goede God zal ons te zijnen tijde wel de vrijheid terug geven, mijnheer ; wij hebben slechts onzen Christenplicht vervuld met U te helpen ; loon verlangen wij niet voor ons zelven, alleen zouden wij gaarne zien, dat U de arme heidenen vergiffenis wildet schenken en hen niet straffen Zij willen zich in den Christelijken godsdienst laten onderwijzen en als zij eenmaal gedoopt zijn, hebt U niets meer te vreezen echter moet de zwarte baas niet zoo wreed optreden.”