niet over den „flap” gevraagd heeft, dacht Grietje, anders had ik moeten bekennen

Maar opeens kwam er weer ’n nieuwe wroeging op in haar hartje.

„Je hebt tóch gejokt," klonk het daar. „Je had de waarheid moeten zeggen Nu denkt moeder, dat je den halven stuiver geofferd hebt en dat is de waarheid niet

Zoo gaat het nu heb je gestolen en nog gejokt op den koop toe ’n Diefje wordt ’n leugenaar

Hoe verdrietig ! dacht arm Grietje. Zoo’n akelig verdriet had ze nog nooit gehad. Als ze ’t nu maar gauw weer goed maken kon. Ja, ze wou ’t goed maken met O. L. Heer, met moeder, met iedereen Ze bad weer ’n goed akte van berouw en maakte ’t vaste voornemen, om alles wat ze doen moest, zoo goed te doen, als ze maar kon.

Zoo gebeurde ’t ook. Moeder stond ervan te kijken, hoe gedienstig Grietje plotseling geworden was. Zonder ophouden was ze aan ’t ruimen, aan ’t poetsen en boenen, aan ’t opwasschen en vegen ; ze nam haar kompleet het werk uit de handen.

Zoo vergat Grietje haar treurigheid

Maar er gebeurde nog iets anders.

O. L. Heer wou laten zien, dat hij ’t offertje van het brave kind had aangenomen. De pleegmoeder was nooit zoo goed en vriendelijk voor haar als op dien avond.

„Grietje,” zei ze, je begint me zoo flink te helpen in ’t huishouden. Nu krijg je voortaan Zondags altijd ’n snoepcent van me. Wat zeg je daarvan ?’’

Grietje wist niet wat ze hoorde van geluk, en ze wist amper wat ze deed, toen ze haar armpjes om den hals van haar pleegmoeder sloeg met den uitroep : „O moeder, wat bent U toch goed !’’

Ze was zoo gelukkig, omdat ze nu gauw dat halfje weer goed kon maken. En toen ze ’s avonds op haar bedje lag en O. L. Heer nog eens vergiffenis vroeg, deed ze er ’n gebedje bij, om Hem