En aan die praatjesmakerij van de menschen stoor ik me niet. .. .Zorg ik niet trouw voor de weduwe, al heb ik geen verplichting aan d’r ?” En loopt Eduard niet bij ons in en uit als onze eigen kinderen.... Wat maal ik om die menschen met d’r praatjes !’’

~Als ge daar maar voor zorgt. Karei, dat de knecht er altijd bij is,” zei mevrouw weer.

„Geen zorg vrouw. Dat is al lang bepaald. Maar den schimmel laat ik niet los.

't Is zoo leuk, zie je ; de witten op zwarte paarden, en de zwarte koning op 'n witte ! ’t Kan niet leuker ! zwart op wit en wit op zwart !"

Mevrouw lachte heel effen, en meneer was tevreden, omdat ie de zaak gewonnen had !

Den volgenden Woensdag was de heerlijke dag van den optocht.

v'cor 't huis van meneer Groot was ’t erg druk geweest de laatste dagen, maar nu stond daar ook de eerepoort zoo schoon, alsof een koning z’n intocht hield. |

Meneer Groot was niet te houden, nu eindelijk z n gloriedag was aangebroken. |

Druk liep ie heen en weer, zorgde hier, redderde daar, en toen eindelijk z'n Driekoningen de poort uitreden als echte Oostersche koningen, kón je den glans scheppen van z’n glimmend geluksgezicht. |

*n Eind ver liep ie nog mee óm nóg n paar te maken aan den knecht, en de jongens aan te manen totj voorzichtigheid, j '

„Arréé, 't zal schitterend worden !” riep ie toen en keerde naar huis terug. |

’t Volk, dat bewonderend om de groep liep, begreep er niets van, dat meneer Groot zoo gauw uit gepronkt was dezH h— en ze keken hem verwonderd na.