de kamer stonden. „Maar niet dadelijk beginnen, want ’t is vreeselijk, als hij aan ’t vloeken slaat.”

„Laat dat maar aan mij over.”

Zachtjes ging de deur open en stil trad de pater binnen.

Toen de zieke een priester binnen zag komen, keerde hij zich om in z’n bed en ging met z’n gezicht naar den muur liggen.

Pater Verhagen liet hem doen, zonder iets te zeggen. Hij ging door tot vlak voor het bed en bleef daar zwijgend en biddend een poos staan.

Hij zag wel, dat zijn zwijgen den zieke onrustig maakte en dat was ’t juist wat hij wenschte.

Toen sprak hij plotseling met z’n krachtige stem :

„Hoor eens Ernest, als je ’t hart in je lijf hebt, ook maar één vloekwoord te zeggen, geef ik je ’n opstopper, zoo als je er vroeger in Congo een van me gehad hebt!.... Weet je ’t nog ?”

Ernest, die Pater Verhagen eerst niet herkend had, omdat

Uit den Kindshddoptocht te Zevcnaar.